Studenten blijken vrouwelijke docenten minder goede beoordelingen te geven dan hun mannelijke collega’s. Zo heeft het International Institute of Social Studies, van de Erasmus Universiteit Rotterdam, binnen de eigen instelling 650 evaluaties verzameld van in totaal 272 vakken over een periode van vijf jaar. Hieruit bleek dat vrouwen minder goede beoordelingen kregen dan mannen. Ook na correctie voor verschillende effecten, zoals de inhoud van de vakken, de samenstelling van de studentengroep, leeftijd, de kwaliteit van de docenten (impact van publicaties) en de positie (cursusleider of andere docent), bleven de verschillen bestaan1. Door de lagere beoordelingen zouden vrouwen 11 procent minder kans maken dan mannen om universitair hoofddocent te worden. Ook in de Verenigde Staten zijn dergelijke resultaten gevonden2, 3.
Wanneer onderzoekers in Nederland er niet in slagen om internationaal te publiceren, dan belemmert dat hun wetenschappelijke carrière en leidt het tot verlies van onderzoektijd.4 Een punt van zorg is dat bij het beoordelen van wetenschappelijke artikelen ook andere factoren dan de kwaliteit meespelen, zoals de kenmerken van de auteurs (bijvoorbeeld sekse en het land van herkomst).
Meestal zijn de vooroordelen niet zo expliciet. Dat gender desondanks een rol speelt in de beoordeling van wetenschappelijke artikelen, blijkt wanneer de procedure wordt aangepast. Invoering van een dubbelblind beoordelingsproces voor wetenschappelijke artikelen heeft een positief effect op het aantal geplaatste artikelen van vrouwelijke auteurs.
Het wetenschappelijke tijdschrift Behavior Ecology heeft in 2001 het beoordelingsproces veranderd, waardoor de identiteit van de auteurs van ingediende manuscripten vooraf niet bij de reviewers bekend is. In de eerste vier jaar na deze aanpassing steeg het aantal geplaatste artikelen met een vrouwelijke eerste auteur significant (met acht procent). Een dergelijke toename was niet waar te nemen bij vergelijkbare tijdschriften waar de reviewers wel informatie over de auteurs ontvingen.5
Vrouwelijke wetenschappers weten minder vaak financiering voor hun onderzoek te bemachtigen dan mannen. Dat heeft een negatief effect op hun carrière. Degenen die er bijvoorbeeld in slagen om een individuele onderzoeksubsidie (Vernieuwingsimpuls- of VI-subsidie) binnen te halen, hebben zes jaar na toekenning meer kans om in het WO te werken, hoogleraar te zijn en toekomstige subsidies te ontvangen, zo blijkt uit onderzoek van het CPB.6
Uit onderzoek naar de toekenning van de Veni-subsidie uit de Vernieuwingsimpuls (een persoonsgebonden financieringsvorm voor jonge onderzoekers) in de periode 2010 – 2012 blijkt:
Uit een analyse van de commissieoordelen, commissiesamenstelling en het taalgebruik in relevante uitingen van NWO blijkt het volgende:
In de periode 1999-2005 zijn 3.322 hoogleraren benoemd of herbenoemd. Slechts 14 procent van hen is vrouw.8 Dat heeft onder meer de volgende oorzaken:
Uit onderzoek in de Verenigde Staten blijkt dat als er twee of meer vrouwelijke kandidaten zijn voor een CEO positie, de kans groter is dat er een vrouw aangenomen wordt.9
Welk stereotype beeld of vooroordeel bent u in de praktijk tegengekomen?
Er zijn nog geen reacties